Improvisatie

spelletjes / games

Toss-games  

Toss-games zijn korte spelletjes aan het begin van een voorstelling waarbij twee of meerdere teams strijden om het spelen van de eerste scène van een theatersportwedstrijd.

 1.    Alfabet spel

Beide teams staan in twee rijen. De spelers vooraan zijn aan de beurt. De eerste speler begint zijn zin met de letter a, dan reageert de tweede met b. Zo ga je het alfabet af. Maak je een fout dan neemt de volgende speler het over.

TIPS: ga wat doen; durf fouten te maken.

 

2.    Verboden letter

Beide teams staan in twee rijen. De spelers vooraan zijn aan de beurt. Er wordt van te voren een verboden letter afgesproken. Men is af wanneer men de verboden letter zegt of te lang wacht.

Variatie: simpeler is een verboden woord.

 

3. Categorieënspel

De spelers van de twee teams staan door elkaar in een halve cirkel. De presentator vraagt aan het publiek een bepaalde categorie. Wanneer men wordt aangewezen zegt men een woord in de categorie. Men is af wanneer men te lang wacht, een fout woord zegt of een woord zegt dat al eens gezegd is.

 

4.    Dood op een rij

De spelers van de twee teams staan door elkaar in een halve cirkel. De presentator vraagt een titel van een niet bestaand verhaal aan het publiek. De presentator wijst een speler aan die begint te vertellen. Wanneer een andere speler wordt aangewezen gaat deze naadloos verder op de vorige speler. Men is af wanneer men te lang wacht, ‘uh’ zegt of maakt men een vreemde overgang.


Raadgames 

Bij raadgames weet niet iedere speler alle informatie die vanuit het publiek komt. De bedoeling is dat de spelers de informatie gedurende de scène achterhalen door het ontvangen van hints. Geef eerst subtiele hints, wanneer dat niet werkt, ga dan voor de wat makkelijkere hints.

Bedenk altijd dat een raadgame een reden is om een scène te spelen en dat het om een leuke scène gaat. Het is niet erg als het niet geraden wordt. Speel personages, laat dingen gebeuren en laat emoties zien. Zo voorkom je te veel praten in de scène.

 

5.    Cluedo / het moordspel

Een persoon vraagt een beroep, locatie en moordwapen. Drie anderen gaan de gang op en worden één voor één binnen geroepen. Ze praten alleen jabberisch en handelen. Ze moeten raden wat de uitbeelder uitbeeldt. Zodra je denkt te weten (of je doet alsof) geef je een hand aan diegene die het uitbeeldt. Uiteindelijk wordt de uitbeelder met het moordwapen gedood. Dit herhaalt zich totdat iedereen is geweest.

TIPS: neem risico, maak fouten en probeer elkaar niet te kopiëren maar dingen op een andere manier uit te beelden.

 

6.    De reporter ter plaatsen

Een persoon is de reporter ter plaatsen en gaat de gang op. Een andere persoon is verslaggever in de studio en vraagt aan het publiek een actuele gebeurtenis.

De reporter komt op en de verslaggeefster vraagt dingen aan de reporter. De bedoeling van het spel is dat de reporter weet welke actuele gebeurtenis hij verslaat en benoemt dit dan ook aan het einde.

TIPS: neem risico door als reporter zelf initiatief te nemen.

 

7.    Het klachtenbureau, de dierenarts/-winkel)

Een persoon gaat de gang op. De winkelier of dierenarts vraagt aan het publiek een product en defect of dier en gebrek. Dan komt de klant met een gebruiksvoorwerp (of dier) met gebrek of klacht terug naar de winkel/dierenarts. Hij weet nog niet wat het publiek gezegd heeft. De winkelier geeft hints. Aan het einde van de game benoemt de klant wat hij denkt gekocht te hebben.

TIPS: probeer fysiek te spelen (bijvoorbeeld een zware doos binnen tillen). Geef duidelijke hints, maar maak het niet te makkelijk. Zeg ja én!

 

8.    The morning after

Twee bekende personen zijn na een avondje stappen bij elkaar in bed beland.

Ze weten wel wie ze zelf zijn, maar niet wel wie de ander is. Door te vragen proberen ze erachter te komen wie die ander is. Je mag elkaar helpen als je weet wie de ander is benoem dit dan.

TIPS: geef eerst subtiele hints en maak ze daarna steeds duidelijker. Maak een verhaal en ga wat doen (bijvoorbeeld ontbijten).

 

9.    Spreekwoord raden

Voor 2 tot 4 spelers. Om de beurt gaan de spelers de gang op en de anderen vragen een spreekwoord. De persoon op de gang komt op en moet door de hints van de anderen zijn eigen spreekwoord raden.

TIPS: Maak een verhaal waarin ingrediënten van het spreekwoord in voorkomen.

 

10.      De auditie

Twee juryleden vragen iets waarvoor je auditie kunt komen doen. De derde speler is op de gang. De speler komt op en doet (verschillende) handelingen. Dans, zang en beweging en luister ondertussen naar de jury die net als bij klachtenbureau af en toe hint geeft.

TIPS: Doe zoveel mogelijk. Gebruik de ja én.

 

11.      Mono-recycle

Drie personen gaan op de gang. De overgebleven persoon, speler 1, vraagt aan publiek drie kernwoorden.

Dan komt speler 2. Speler 1 vertelt een verhaal/monoloog waarin de drie kernwoorden gebruikt zijn. Er mag niet de nadruk op worden gelegd. Dan komt speler 3. Speler 2 geeft de kernwoorden door, door ze uit te beelden. Speler 3 doet mee en geeft een hand wanneer hij weet wat het woord is. Dan vertelt speler 3 aan speler 4 een sprookje waarin de kernwoorden voorkomen. Speler 4 zingt uiteindelijk een lied van drie coupletten over de drie kernwoorden.

VARIATIE: vervang een van de onderdelen door een gedicht of vrije scène.

 

Games met emotie 

Laat je bij games met emotie leiden door de emotie. Probeer niet te veel na te denken, maar de emoties logisch te volgen. Neem de tijd om een emotie over te nemen.

 

12.      Emotioneel feestje

Vraag aan het publiek een reden voor een feestje of bijeenkomst. Voor alle spelers (3 of 4) vraag je ook een emotie.

De scène start met de eerste persoon die in zijn emotie aan het voorbereiden is. Nummer 2 belt aan en komt binnen met een nieuwe emotie. Hij infecteert nummer 1 en alle twee hebben emotie van nummer 2. Dit werkt hetzelfde bij nummer 3 en nummer 4.

Neem de tijd om een emotie over te nemen, of schakel direct. Ga op zoek naar één logisch verhaal waar alle spelers op inhaken. Zo voorkom je te veel ruis.

Nummer 4 zoekt snel een reden om weg te gaan en de overgebleven mensen vervallen in emotie nummer 3. Deze gaat ook weg en ze vervallen in emotie 2 enz.

 

13.      Emotionele taxi/bus

Deze werkt hetzelfde als het emotionele feestje maar nu met vier stoelen als in een taxi. Ook kunnen er meer mensen meedoen. Dan is het een bus waarin ook mensen kunnen staan.

 

14.      Emotioneel vierkant

De ruimte wordt verdeeld in vier vierkanten en elk krijgt een emotie. Er wordt een relatie tussen twee spelers gevraagd.

In het vierkant waarin je je bevindt laat je de emotie zien van dat vierkant. Samen maak je een verhaal.

TIPS: spring zo veel mogelijk op alle vlakken; minimaal één keer per emotie. Als er in de scène geen verhaal ontstaat, zoek dan de lol in het (zoveel mogelijk) wisselen van emoties.

 

15.      Emotionele drie-in-de-pan

Elke drie in de pan begint met twee spelers. Zij vragen een relatie, locatie of handeling. Ze spelen een korte en neutrale scène. Daarna wordt deze scène nagespeeld in drie verschillende emoties.

TIP: je mag als dat beter voelt een klein beetje afwijken van de originele scene. Wil je hoge punten scoren op techniek, dan kun je dat beter niet doen.

 

16.      Emotionele achtbaan

Een regisseur vraagt tien emoties die hij opschrijft. Twee personen spelen een scène en de regisseur roept in willekeurige volgorde één voor één de emoties. De scène gaat vloeiend verder in die emotie.

TIPS: probeer de emoties mooi in elkaar over te laten gaan en te gebruiken om het verhaal te maken. De regisseur kan helpen door emoties bij het moment te zoeken of de spelers juist uitdagen door verrassende emoties te kiezen.

 

17.      Emotiewissel

Twee spelers hebben een tegengestelde emotie. In de scène dient ieder de emotie van de ander (op een logische manier) over te nemen zodat ze in elkaars start motie eindigen.

 

18.      Emotionele hogedruk pan

Twee personen spelen een scène neutraal. Dan wordt een emotie aan het publiek gevraagd. Een ander tweetal speelt dezelfde scène, maar dan iets intenser. Het andere tweetal probeert dit weer iets te intensiveren. Ga door totdat uiteindelijk de max is gehaald.

 

19.      Emotionele blinddate

Een persoon zit neutraal op een stoel. Deze persoon heeft een date en stelt steeds vragen om het gesprek op gang te houden. Op de andere stoel zit iemand die een emotie vraagt en achter hem twee anderen die ook een emotie hebben gekregen. Met z’n drieën spelen ze één persoon. Ze tikken elkaar af en gaan op de stoel zitten.

VARIATIES: psychiatrische ziektebeelden

TIPS: begin langzaam en voer het tempo op tot er een climax wordt bereikt.

  

20.      Scène met cijfers

Twee spelers vragen een cijfer van 1 tot 10  (1 is weinig; 10 is extreem veel) voor wat de hij voor de ander voelt en omgekeerd. Ook vragen ze een relatie.

VARIATIE: je kunt ook nog een cijfer vragen voor wat hij laat zien en wat hij daadwerkelijk voelt.

 

21.      Mantra’s

Er wordt voor iedere speler aan het publiek gevraagd ‘wat vind ik van de ander?’ en dit herhaalt de speler gedurende de scène constant in zijn hoofd. Dit is bepalend voor de inhoud van de scène.

VARIATIE: de spelers weten elkaars mantra’s niet.

 

Statusgames

 

22.      Statuswissel

Twee spelers hebben een tegengestelde status. In de scène dient ieder de status van de over te nemen.

Tips: je kunt abrupt of geleidelijk van status wisselen. Zoek een logische reden.

 

23.      Scène met verschillende statussen

Drie spelers weten van elkaar niet welke status ze van het publiek gekregen hebben en moeten via spel erachter komen welke status de andere gekregen hebben. Dit zou kunnen door ze een bepaald cijfer te geven.

TIPS: durf risico’s te nemen. Het gaat om de scène en niet om het direct raden van elkaars emotie.

 

24.      Statuswedstrijd

Twee spelers strijden in een scène om de hoogste of laagste status. Het publiek bepaalt de winnaar.

 

Verhalende games

 25.      Ja bob

Twee spelers spelen een reclame. Ze vragen een niet bestaand product. Ze beginnen hun zin steeds met ‘ja bob, dat klopt’, herhalen dan een stukje van wat er net is gezegd én voegen er zelf iets aan toe. De scène eindigt met de informatie hoe men het product kan kopen.

VARIATIES: marketing plan opstellen, brainstorm.

TIPS: ga lekker de gekte in! Houd je strak aan het herhalen van elkaars zin.

 

26.      Woord-voor-woord

Bij woord-voor-woord staan de spelers in een halve cirkel. Als suggestie krijgen ze een titel van een niet bestaand verhaal. Om de beurt mogen ze één woord zeggen. Woord voor woord ontstaat het verhaal.

Tips: start met “Er was eens…”; introduceer niet te veel problemen en personages maar houdt het simpel; zeg ‘punt’ aan het einde van een zin; eindig met “En vanaf die dag…” of “en de moraal van dit verhaal…”.

 

27.      De foto

Vraag aan publiek een fotomoment. Het licht gaat uit en vier (of ander aantal) spelers gaan staan in een houding die ze lang uit kunnen houden.

Een voor een stappen ze uit de foto en vertellen wat over zichzelf en de anderen. Belangrijk is te benoemen wat ieder voor elkaar voelt en wat je van elkaar bent.

Samen maak je door deze spelvorm duidelijk wie jullie zijn, waar en waarom jullie daar zijn en wat jullie van elkaar vinden.

TIPS Benoem dingen en praat er niet vaag omheen. Zoek relaties met elkaar, vindt wat van elkaar. Gebruik de houding in het verhaal. Iedereen kijkt anders naar deze gebeurtenis.

28.      Roddel en achterklap / De opstelling

Als suggestie wordt een groep mensen gevraagd: familie, beroep, hobbyclub.

Één voor een kom je op en neem je een positie in op het podium. Je stelt je personage in kort voor. Belangrijk is je rol in het gezelschap te benoemen. De positie die je inneemt ten opzichte van de ander vertelt wat over je positie in de groep. Één voor één loop je naar een uitgekozen persoon en je loopt er een rondje omheen terwijl je iets tegen of over deze persoon zegt. Als ontvanger reageer je niet.

Daarna wordt een ander gekozen en wordt hetzelfde gedaan.

Je kunt ervoor kiezen om iedereen af te gaan, of maar een paar personen.

TIP: vindt wat van elkaar. Zet stevige personages neer. Wanneer je loopt en zacht praat, ben je niet goed verstaanbaar!

 

29.      Het bankje

Drie personen zitten op een bankje. Voor ieder vraag je een bijzonderheid in het leven van deze persoon: hobby, geheim, verlangen, beroep etc.

Een voor een vertelt ieder zijn verhaal en blijft bij zijn eigen  onderwerp. Nummer een begint met zichzelf te introduceren en nummer twee pakt verhaal over bij een woord. Hij herhaalt dit woord en begint zichzelf te introduceren . Hetzelfde net nummer 3. Dan gaat het verhaal verder. Ieder neemt steeds het woord over van elkaar.

TIPS: ga naar het einde toe steeds sneller. Maak een personage. Ga het risico aan. Gebruik emoties.

 30.      Afklap monoloog

Vier of vijf spelers vragen een suggestie om over te praten. Een persoon begin als vet ingezet typetje. Een voor een klap je af en neem je het verhaal vlekkeloos over als een ander typetje.

TIP: Net als bij bankje eerst langer laten praten en dan steeds sneller overnemen

 

31.      Het stellenspel

Maak drie stellen van twee personen en vraag voor iedere stel een suggestie.

Stel 1 zet een scène op. De twee andere stellen wachten tot er een mooie zin wordt gezegd. Dan klapt iemand heeft daarmee gezorgd dat het andere stel wat aan de kant staat een andere scène moet beginnen met deze zin. Ieder stel blijft bij zijn eigen scène; er ontstaan dus 3 verhalen, voor ieder stel één.

TIP: werk van langzaam elkaar afwisselen, naar snel. Zorg dat het eindigt met een energieke climax.

 

32.      Woord op, woord af

3 of meer spelers. Vraag voor elke speler een woord. Als dat woord wordt gezegd kom je op. Je legitimeert waarom je de scène inloopt. Hoor je het woord weer, dan ga je af en legitimeert dit ook.

DOEL: elkaar voor het blok zetten en goed luisteren, heb daar plezier in!

 33.      De draaideur

Vier personen staan in een vierkant. Iedere keer als je met iemand vooraan staat speel je een scène. Ieder koppel krijgt een andere suggestie. Een regisseur stuurt de acteurs aan door dingen als ‘een naar rechts’ of ‘twee naar links’ te roepen. Zo ontstaan er dus vier verschillende verhalen die worden onderbroken door de andere verhalen. Elke acteur speelt in twee verhalen.

TIP: Er kunnen tijdsprongen gemaakt worden.

 34.      De verhalenverteller

Een persoon zit aan de zijkant en vraagt een titel van een nog ongeschreven verhaal. Hij begint net als in een boek een sfeer en locatie te beschrijven.

Als er mensen in het verhaal voorkomen dan springt een speler op en is speelt die rol in het verhaal. Zodra de speler begint te praten stopt de verteller met praten en omgekeerd.

TIP: Help elkaar, samen maak je het verhaal.

 

35.     Het  parelsnoer

De hele groep kan meedoen. Er wordt een beginzin en een eindzin gevraagd. De acteur met de beginzin gaat helemaal rechts staan, de persoon met de eindzin links. De overige acteurs staan in een rij erachter. Iedereen neemt één voor één plaats in de verhaalrij en vult een deel van het verhaal in door één zin toe te voegen. Dit gaat door totdat iedereen staat en er een verhaal is ontstaan.

 

36.      Familiesoap

Er wordt een familieprobleem gevraagd. Vier personen krijgen een rol in een familie. Twee personen zetten een scène op en maken duidelijk wie ze zijn en wat ze van elkaar voelen.

Dan klapt iemand aan de zijkant in de handen en de spelers bevriezen. Er wordt één van de spelers afgetikt en de vervanger neemt precies dezelfde houding over. Er wordt andere scène opgezet met de twee personages die het probleem bespreken.

TIP: ga wat doen in de scène.

 

37.      Verhaal in ruitvorm

De spelers staan in ruitvorm. Er wordt een titel gevraagd van een nog niet bestaand verhaal.

De speler vooraan beweegt en vertelt tegelijk. De andere spelers doen de bewegingen na. Wanneer de voorste speler draait gaan de anderen mee. Zo komt iemand anders vooraan te staan. Deze vertelt het verhaal vloeiend door.

VARIATIE: gedicht, dans of lied.

 

38.      Synchroon verhaal

Twee mensen kijken elkaar aan en spreken tegelijk alsof het uit één mond komt. Ze vertellen één verhaal.

VARIANT 1: achter de praters staat een rijtje spelers. Wanneer iemand op de rug van de prater tikt neemt deze het vlekkeloos over.

VARIANT 2: Meerdere personen staan als in een koortje en beantwoorden al synchroon pratend vragen.

 

39.      De Gier

Een speler staat op de achtergrond op een stoel en maakt met zijn armen een vlieggebaar. Hij is de gier.

Twee spelers spelen een scène. Wanneer de gier ziet dat iets beter, mooier, emotioneler, groter, kleiner of…. kan, dan klapt hij in zijn handen en neemt de rol van die speler over. De scène gaat weer verder waar die gebleven was.

Tip: ga op zoek naar het spelletje in de game.

 

40.      The cinema

Vier personen vragen ieder een eigen filmstijl en een titel van een niet bestaand verhaal.

Speler 1 gaat in de bioscoop zitten en omschrijft in zijn eigen filmstijl wat hij op het doek ziet. Speler 2 komt binnen en het verhaal gaat verder in zijn filmstijl. Idem voor speler 3 en 4. Dan gaat speler 4 weg, dan 3 en 2 totdat speler 1 het verhaal afrondt.

TIP: je kunt elkaar steeds aanvullen

 41.       De fuga

Twee spelers vragen een beroep. Ze starten om de beurt met zichzelf voor te stellen en vertellen hoe hun dag eruit zag vanaf ‘s morgens vroeg. Ze wisselen elkaar af. Aan het eind vertel je niet meer, maar speel je een scène en ga je samen dood.

TIPS: Vergeet niet te handelen. Vertel iets persoonlijks. Zet sterke personages neer.

VARIANT: Zelfde als hierboven, maar nu in drietal en start je liggend als dode.

 

42.      Monoloog met voorwerpen [verhaal achteruit]

Een persoon vraagt vier verschillende voorwerpen van het publiek. De andere speler mag deze niet zien.

De vier attributen worden achter elkaar op de grond gelegd. De speler vertelt een verhaal en start helemaal vooraan het podium. Hij zet steeds een stap achteruit zodat hij een nieuw voorwerp ziet. Wanneer hij het voorwerp ziet moet hij dit in zijn verhaal gebruiken.

TIP: het gebruiken van het object kan direct door het letterlijk te gebruiken, of indirect door te associëren. Het voorwerp hoeft niet meteen te worden gebruikt, maar wacht ook niet te lang met het voorwerp te introduceren.

 

43.      Verhaal samen beleven

Deze game speel je met de hele groep. Als suggestie wordt een locatie, titel of gebeurtenis gevraagd. Als groep herbeleef je deze gebeurtenis. Alles hebben jullie samen beleefd en je zegt constant ‘ja dat klopt en toe gebeurde…’. Samen voer je uit wat er gezegd wordt. Ieder komt een paar keer aan de beurt.

TIPS: herhaal de kern van de vorige zin en voeg er iets aan toe. Luister goed naar elkaar! Denk aan begin-midden-eind.

 

Games met etniciteiten

 44.      Etnische drie-in-een-pan

Als een drie-in-een pan. Zet een korte neutrale scène op. Daarna speel je deze drie keer met personage met verschillende etniciteiten.

TIPS: speel lekker met vooroordelen.

 

45.      Een scène die doorloopt met verschillende etniciteiten

Er wordt een verhaal gestart waarbij snel duidelijk wordt wie, wat en waar. Daarna wordt het verhaal stil gelegd en wordt gevraagd naar een etniciteit. Het verhaal gaat verder met de vette vooroordelen van die etniciteit. Dit herhaalt zich enkele keren.

 

Muzikale games

 46.      Geluiden spel / het koortje

Zet een aantal stoelen neer en neem erop en erachter plaats. Dit is het koortje. Een dirigent staat voor het koortje. Een voor een maak je een geluid. Samen maak je een geluiden lied. Het is abstract.

TIPS: neem het serieus: hoe stijver je gezicht en hoe abstracter het geluid. Hoe sterker het spel.

VARIATIE: vraag een suggestie aan het publiek en bedenk daarbij een geluid.

 47.      Madrigaal

Drie of vier spelers vragen een zin aan het publiek en komen één voor één zingend met deze zin op. Als alle zinnen gezongen zijn, stapt één voor één iemand naar voren en mixt de woorden van alle zinnen tot een nieuwe zin. Deze wordt een aantal keer herhaalt. Dan stapt de speler weer naar achteren en is iemand anders aan de beurt.

Bij de laatste zingt begint de laatste speler en neemt iedereen deze zin over.

TIPS: varieer in tempo, eindig met een climax.

 48.      De smartlap

Iedereen doet mee. Er wordt een onderwerp gevraagd waarover deze smartlap gaat. Het is een verhalend lied. Doorgaans worden twee coupletten gezongen en daarna een refrein dat met alle spelers wordt gezongen. Dan weer twee coupletten enz.

TIPS: Maak het refrein niet te ingewikkeld, vaak is de titel van het lied al voldoende als refrein. Let op de begin-midden-eindstructuur.

 

49.      Wereldkampioenschap zingen

Vier spelers vragen een land en een titel van een lied. Speler 1 begint en zingt een lied in jabbertalk (onzintaal). De andere drie zijn het koortje en de dansers. Vervolgens zijn speler 2, 3 en 4 aan de beurt. Uiteindelijk wordt een winnaar gekozen.

TIPS: vergeet tijdens het lied niet te handelen. Je gebaren verduidelijken waar je lied over gaat.

 

50.      Tijd voor een lied

Twee personen gaan spelen, twee anderen gaan zingen. De spelers straten; de zangers beginnen aan de kant. Wanneer de spelers een emotie voelen komen, klappen ze in hun handen en roepen ze hun stand-in. Deze stand-in gaat zingen. Dan neemt de speler het weer over. Dit gebeurt in totaal drie of vier keer. Deze game eindigt vaak met een duet.

 

51.      Ruitvorm met zang

Zoals verhaal in ruitvorm, maar dan zingt Ieder een couplet terwijl er gedanst wordt.

 

52.      Jabberopera

Vraag een land en titel van een niet-bestaande opera. Twee personen zingen in jabbertaal. Na iedere gezongen frase wordt de muziek stilgelegd en vertalen twee spelers, die op de grond schuin voor ‘hun’ zanger zitten, wat er net gezongen is. De zangers geven aanboden door emotie en beweging. De vertalers maken het verhaal.

TIPS: Een lange zin kan een korte vertaling hebben.

 

53.          Muzikale drie-in-een-pan

Deze werkt hetzelfde als de andere drie-in-een-pannen, maar nu met muziekstijlen.

 

54.      De troubadour

Deze werkt ongeveer hetzelfde als de verhalenverteller. Maar nu wordt er gezongen in plaats van gesproken. De troubadour zingt een verhalend lied en tussendoor wordt dit lied uitgespeeld door spelers. Deze spelers mogen gewoon praten, zingen of alleen uitbeelden. De  troubadour neemt het lied weer over als hij denkt dat er weer meer informatie moet komen om het verhaal door te laten gaan.

TIPS: let op begin-midden-eindstructuur en houd tempo in het verhaal.

 

55.      Jazzcafé

De spelers bevinden zich in een jazzcafé en hangen bij de piano, zitten in groepjes te kaarten of…

Er wordt een onderwerp gevraagd. Ieder zingt een couplet over zijn associatie met het onderwerp.

 

56.      Kampioen vals zingen

Vraag voor ieder een land en zing zo vals mogelijk in jabbertalk. Laat het publiek kiezen wie ze het ergst vonden zingen.

 57.      De Nederlandse opera

Je vraag een titel van een nog niet bestaande opera. De acteurs zingen het verhaal.

TIPS: denk aan clichés over opera’s. Dood, overspel, drama, oorlog en liefde zijn belangrijke thema’s.

 

58.      De grote gebeurtenis

Er wordt aan het publiek een belangrijke gebeurtenis in iemand leven gevraagd. Bijvoorbeeld trouwen of een begrafenis. Er worden drie relaties tot de hoofdpersoon gevraagd, De hoofdpersoon zit op een stoel en wordt door drie personen toegezongen. Uiteindelijk reageert de hoofdpersoon.

59.      De keuze

Een speler is de hoofdpersoon en staat voor een keuze in zijn leven. Drie anderen spelen mensen die invloed hebben, of belang hebben bij de keuze en zingen de hoofdpersoon om de beurt toe. Uiteindelijk maakt de hoofdpersoon in het laatste couplet een keuze en reageert op de anderen.

 

Expertgames

 60.      De expert uit het buitenland / de tolk

Er is één expert die van het publiek te horen krijgt uit welk land hij komt en waarin hij expert is. De presentator van een talkshow gaat hem interviewen over zijn expertise. De presentator stelt zijn vragen in het Nederlands en laat deze vertalen door een tolk. De expert antwoord in zijn taal en de tolk vertaalt terug.

TIPS: gebruik je lichaam bij het vertellen.

 

 

61.      Één-stem-professor

De hele groep (of een deel) op één speler na is de professor en geeft antwoord op vragen van de interviewer. Ze zijn samen de stem van de professor en geven dus gezamenlijk antwoord. Dit alles vindt plaats in een tv-studio.

 

62.      Een expert bestaande uit twee persoonlijkheden.

Twee personen zijn samen de expert. Ze worden door een presentator geïnterviewd. De expert beantwoordt woord-voor-woord de vragen.

 

63.      Armen door

Twee personen zitten op een stoel met hun armen op hun rug. Twee anderen gaan erachter en steken hun armen door de armholtes van de zittende spelers. Zij doen de armbewegingen van de zittende spelers. Één speler is de presentator, de ander een expert. Er volgt een interview waarbij soms de armen leiden, en soms de prater.

 

64.      De diashow

Één speler gaat vertellen over iets wat hij heeft meegemaakt. Het publiek bepaalt wat. Een aantal spelers gaan in een houding staan terwijl het donker is. De verteller telt af van vijf naar nul en bij nul gaat het licht aan. Dan vertelt hij over de foto. Dit gebeurt een aantal keer en de foto’s volgen elkaar op.

De dia’s worden uitgebeeld door de rest van de groep.

TIPS: sta zelf op de foto. Benoem je relatie met de personen op de foto en wat je van ze vindt. Zet een typetje neer.

VARIATIE: je geeft een lezing als expert en laat foto’s zien die je verhaal ondersteunen.

 

65.      De doventolk

Één persoon is expert, het publiek bepaalt waarin. Één persoon is de interviewer. Deze stelt de expert vragen. De expert geeft antwoord. Een derde (en eventueel vierde) persoon is de doventolk en vertaalt alles in gebarentaal.

TIPS: herhaal leuke of moeilijke gebarentaal. Let goed op elkaar en de reactie van het publiek. Als tolk hoef je niet alles te vertalen, maar kies je belangrijke kernwoorden. De focus in deze game is op de gebarentolk.

 

Games met veel energie

 66.      Afklapscene

Twee spelers beginnen een scène met veel activiteit. Als iemand aan de kant in zijn handen klapt, bevriest de scène. Één van de spelers wordt vervangen door degene die klapte. Dan gaat dezelfde scène verder vanuit de freeze.

 

67.      Choreografie spel

De choreograaf maakt voor drie personen een eenvoudige choreografie. De spelers herhalen de bewegingen en handelingen die de choreograaf heeft gegeven.

Daarna vraagt de choreograaf een locatie. De spelers beginnen een scène op die locatie waarbij ze alleen de bewegingen mogen maken die de choreograaf heeft gegeven.

TIP: zorg als choreograaf voor fysieke interactie tussen de spelers. Het tempo waarin de choreografie wordt uitgevoerd mag per speler verschillen. Kleine variaties zijn toegestaan.

 

68.      Gedicht met dans

Vier spelers staan in ruitvorm met één persoon vooraan. Er wordt een titel voor een niet bestaand gedicht gevraagd. De voorste persoon begint het gedicht en zoekt bijpassende bewegingen. De rest spiegelt de voorste. Dan wordt er gewisseld en staat iemand anders voor. Dit gebeurt tot het einde van de scène.

TIP: herhaal bepaalde delen steeds. Neem de rust. Maak de bewegingen niet te moeilijk.

 

69.      Ruitvorm met dans / diamontdance

Vier personen staan in een ruitvorm. De voorste speler is de leidende persoon. Er start muziek en de voorste persoon zet bewegingen in die de anderen volgen. Dan wisselt iedereen door een kwart slag te draaien. De nieuwe voorste persoon wordt de leider. Dit wisselt tot het einde van de scène.

VARIANT: in plaats van van plek te wisselen kun je een kwart slag draaien zodat je met je neus een andere richting op wijst. Degene die nu ‘vooraan’ staat is de leider.

 

70.      Slow motion commentaar.

Vraag om een huishoudelijke activiteit. Twee verslaggevers zitten aan de zijkant. Twee ‘sporters’ staan midden op het podium. Het publiek is getuige van het wereldkampioenschap <huishoudelijke activiteit>. De verslaggevers verslaan de wedstrijd enthousiast. De sporters bewegen in slow motion.

TIPS: het is toegestaan vals te spelen. Luister en kijk goed naar elkaar. Benoem dingen die je ziet gebeuren en verklaar ze.

 

71.      Space jump

Als het ‘emotionele feestje/taxi’. Vraag drie of vier tijdperken in plaats van emoties. Als de volgende persoon opkomt gaat de scène verder in een ander tijdperk.

TIPS: zoek naar een rode draad. Gebruik je fysieke houding als inspiratie. Degene die de scène inkomt klapt eerst, noemt zijn tijdperk en neemt het eerste initiatief.


 72.      Actie stand-in

Zoals ‘tijd voor een lied’ maar nu in plaats van zingen, handelen.

 

73.      The surviver

Vier personen spelen een (eenvoudige) korte scène waarbij ze één voor één opkomen. Dan wordt het publiek gevraagd met de applausmeter te bepalen wie de volgende ronde niet meer meedoet. Dezelfde scène met vier rollen wordt nu met drie acteurs gespeeld. Daarna twee acteurs en tot slot nog maar één acteur.

Let op: alle rollen moeten worden gespeeld.

TIPS: eindig met een duidelijke zin of handeling. Neem de rust om alle rollen goed uit te spelen. Speel typetjes en geef duidelijke aanboden.

 

74.      De druppel

Dit is de omgekeerde surviver. Één persoon begint en praat tegen iemand anders en eventueel een tweede persoon. De drie andere spelers mogen de scène niet zien. Ze weten niet wat er gezegd is. Speler 2 springt in wanneer hij denkt dat dat nodig is. Daarna gebeurt met speler 3 en 4 hetzelfde.

Tip: deze scène is gedoemd te mislukken, ga ervoor!

 

75.       Gaten opvullen

Één persoon start een verhaal en neemt daarbij een (abstracte) houding aan. De volgende vult gaten op door een houding te kiezen in interactie met de ander. Hij zorgt voor voor symmetrie of vult gaten. Terwijl hij een houding zoekt vertelt hij het verhaal verder. Dan de volgende etc. Als iedereen is geweest kun je weer bij nummer 1 beginnen.

VARIATIE: gedicht

 

76.      Iets anders

Twee acteurs spelen een scène. Een regisseur roept met regelmaat ‘iets anders!’. Het laatste dat gezegd of gedaan is, moet worden vervangen door iets nieuws. De regisseur kan een aantal keren achter elkaar ‘iets anders’ roepen.

DOEL: Iets totaal anders doen dan je normaal zou doen. Niet denken aan wat er gaat komen.

TIP: Zorg dat de spelers op onverwachte ideeën komen en laat dan de scène pas verder spelen.

 

77.      Horen, zien en zwijgen

Twee spelers zetten een scene op waarin zoveel mogelijk geluiden te horen zijn en een dialoog plaatsvindt. De dialoog is ondergeschikt.

Ondertussen staan twee spelers met hun rug naar de scene en hebben hun handen voor hun ogen; zij horen alleen wat er gebeurt. Deze twee spelers spelen de scene na zoals ze denken dat die liep. Gebruik alle geluiden en de dialoog.

VARIATIE: speel hierna nog één keer dezelfde scène met dezelfde geluiden maar in plaats van de dialoog spreek je de gedachten uit.

 

Games met publieksparticipatie

 78.      Wat nu?

Een speler of twee spelers starten vanuit een freeze een scène. De scène wordt steeds stopgezet en aan het publiek wordt gevraagd wat er nu moet gebeuren? Dit wordt uitgevoerd.

 

79.      Tarot

Drie of vier spelers spelen de tarotkaarten en gaan met hun rug naar het publiek in een rijtje staan. Één persoon gaat de kaarten lezen en wordt waarzegger. Hij vraagt aan iemand uit het publiek een levensvraag en aan welke kaart deze vraag gesteld wordt. De muziek start en het gekozen kaartnummer gaat dansen. Wanneer de muziek stopt, staat de speler stil. De kaartlezer vraagt de titel van deze kaart en interpreteert de kaart. Vervolgens hetzelfde met twee en dan met alle kaarten.

 

80.      Het orakel

Deze game kun je met heel veel spelers spelen. Het orakel bestaat uit de spelers die van laag naar hoog achter elkaar staan. Één persoon speelt de priester en vraagt iemand uit het publiek een levensvraag te stellen. Het orakel antwoordt woord-voor-woord een abstracte zin met veel symboliek en beweegt met zijn armen. De priester interpreteert dit. Herhaal dit enkele malen met andere mensen uit het publiek.

TIP: maak er als priester een hele show van.

 

81.      Toeter en belspel

Bij dit spel vraag je iemand uit het publiek op het podium. Een interviewer stelt wat vragen over deze persoon. De spelers gaan de dag van deze persoon naspelen, zonder al te veel voorinformatie. De spelers gokken dus wat. Als de geïnterviewde op de bel druk is het goed, bij het toetersignaal is het fout, en moet het laatste deel opnieuw. De interviewer leidt het spel.

 

Scènes met dubbing

 

82.      Dubbing

 Kruisdubbing: twee personen spelen een scène. Ze zijn allebei de stem van de ander.

Superdubbing: drie of meer spelers spelen een scène. Één persoon doet alle stemmen.

VARIANT: drie of meer spelers spelen een scène. Ze doen allemaal de stem van een ander.

83.      Het stemmetje

Een persoon vraagt een object. Dit object speelt een belangrijke rol in de scène. Het komt als het ware tot leven en praat tegen één van de spelers. De ander kan dit niet horen.

De speler neemt de tijd om te accepteren dat hij stemmen hoort. Dan komt een andere speler op en brengt een moeilijkheid mee.

Bijvoorbeeld de afwas borstel is allergisch voor water en de speler besluit geen afwasborstel te gebruiken. Dan komt iemand binnen en zegt ‘gebruik de afwasborstel!’.

TIP: het is hilarisch om de interne strijd van de speler te zien. Speel dit goed uit en ga niet te snel.